Project Description
“Ja, het is wel weinig variatie… maar mijn dochter eet al het andere écht niet!” De moeder van het tweejarige meisje zit tegenover me op het consultatiebureau en vertelt over de worsteling rondom eten. Ik luister en probeer tussen de woorden door te horen wat er speelt. Is het typisch peutergedrag? Zijn de verwachtingen van ouders realistisch? Hoe is… Wacht even! Ik word acuut naar de inhoud van de woorden getrokken doordat moeder zegt: “Al tien maanden lang eet ze slechts vier producten. Wat moet ik nou doen?”
Pfff, om die vraag te beantwoorden moet ik eerst een beter beeld krijgen van dit kind en deze ouders. ‘Gezond eten’ is een veel voorkomende vraag op het consultatiebureau, maar het antwoord is alles behalve standaard. Ik probeer elk kind en elke vraag uniek te benaderen. Allerlei aspecten zijn van invloed, zoals: is dit meisje gezond geboren, heeft ze borst- of flesvoeding gekregen, hoe ging de introductie van vast voedsel het eerste jaar, groeit ze goed, hoe is de mondmotoriek, hoe staan ouders in de opvoeding? Gelukkig is het niet de eerste keer dat we dit meisje en haar ouders zien. Als Jeugdgezondheidszorg hebben we het voordeel dat we álle kinderen regelmatig zien. Hierdoor kan ik de voorgeschiedenis snel opzoeken bij het ontstaan van een (nieuw) probleem.
“Alleen droge boterhammen, banaan, melk, en chocola”, zegt moeder in antwoord op mijn vraag welke producten wél lukken. Andere producten weigert het meisje te proeven en ouders weten niet hoe hiermee om te gaan. In het eerste jaar heeft het meisje gepureerd voedsel aangeboden gekregen, en dat ging goed. Maar sinds ze zelf is gaan eten, veranderde het eetpatroon snel. En niet alleen thuis maar ook op de opvang. Nu bij twee jaar zie ik dat de groei matig is en dat baart me zorgen. Heeft ze lichamelijke klachten zoals buikpijn? Hoe is de ontlasting? Hoe ontwikkelt ze op andere domeinen? Ik doe lichamelijk onderzoek en zie een geproportioneerd kind zonder bolle buik, met een goede mondmotoriek, rustig spel en een gezonde interactie (met moeder en mij).
Al deze dingen observeer ik in de spreekkamer en zijn belangrijk voor me om tot een differentiaal diagnose te komen. Dit vind ik zo leuk aan mijn vak; met weinig middelen (anamnese, lichamelijk onderzoek, observatie) zo goed mogelijk dokteren! Om kind en ouders te helpen, kijk ik als jeugdarts heel breed. Gezondheid wordt namelijk, zeker bij een jong kind, niet alleen lichamelijk bepaald. Gedrag, ouderschap en omgeving doen net zo hard mee.
Ik vraag naar lastige opvoedmomenten en hoe ouders zelf omgaan met eten. Daarop vertelt moeder dat ze onder behandeling is van de GGZ in verband met smetvrees. Ze kan het eigenlijk niet aan als haar dochter vies wordt, ook bij het eten. Ze begrijpt goed dat dit invloed heeft op de ontwikkeling van haar kind. Zou dit dan de oorzaak zijn van het beperkte dieet bij het kind? Samen met moeder zet ik alle invloeden op een rijtje en maken we een plan van aanpak.
Na zo’n consult voel ik me altijd nuttig als jeugdarts. Geen ander specialisme kijkt op deze manier naar een kind, een gezin, een probleem. Ik heb nog geen pasklaar antwoord op de vraag van moeder (‘wat moet ik nou doen?’), maar er is een begin.